Pedagogisch beleid
VEILIGHEID EN WELBEVINDEN:
Kinderopvang heeft niet alleen een verzorgende, maar ook een educatieve functie. Binnen onze BSO staat de visie van Maria Montessori centraal: “Help mij het zelf te doen”.
Uitgaand van haar visie, dat elk kind (Maria Montessori):
- van nature nieuwsgierig en actief is.
- een unieke persoonlijkheid heeft.
- verschilt van volwassenen.
Wij bouwen voort op de veiligheid (veilige hechting) die een kind van thuis al heeft gekregen. Hierop bouwen wij binnen onze BSO verder in hun ontwikkeling. Het bieden van veiligheid en welbevinden zorgt er voor dat kinderen verder kunnen gaan in hun ontwikkeling, ze gaan exploreren, leren ontspannen, om te gaan met anderen, zich te concentreren en zijn geïnteresseerd in hun omgeving (Riksen-Walraven). Het pedagogisch doel is gericht op de ontwikkeling van kinderen tot sociaal verantwoorde mensen (Visie).
Uit Onderzoek van Marianne Riksen-Walraven (2000) blijkt dat veiligheid en welbevinden, gemeten en ervaren kan worden:
- Ruimte, inrichting en materiaal
- Observatie
- Pedagogisch medewerkers
- Aanwezigheid van vaste en vertrouwde pedagogische medewerkers
- Persoonlijke competenties
Deze onderdelen worden in het beleid nog uitgebreid beschreven.
Wanneer deze elementen aanwezig zijn, ervaren kinderen veiligheid en voelen ze zich prettig. Vanuit deze basis kunnen kinderen zich verder ontwikkelen. Deze uitgaanspunten dienen als kader voor onze BSO en zijn samengesmolten met de visie van Maria Montessori. Dit samen vorm de visie van onze BSO Montessori.
Deze vorm van veiligheid vonden wij belangrijk om uitgebreid te benoemen.
Verder zijn we ons er van bewust dat er ook nog een andere vorm van veiligheid is, die gemeten kan worden in:
- Veiligheid en hygiëne (aandachtspunten: vloer schoonhouden, schoonmaken van speelgoed, toiletten schoon houden).
- Ontruimingsoefening (2 maal per jaar)
- Arbo
- HACCP
- Technische veiligheid: eisen aan lokalen, verlichting.
- Pesten, bedreiging, seksuele intimidatie, geweld en discriminatie.
- EHBO en BHV voor medewerkers met jaarlijkse herhaling.
- Luchten groepsruimte.
- Wij maken gebruik van een landelijk protocol van vermoeden tot kindermishandeling.
AUTONOMIE EN PARTICIPATIE:
Als de kinderen vanaf vier jaar naar school gaan, moeten ze ‘thuis’ los gaan laten en de stap in de grote wereld zetten. Dit is een stap waarin ze moeten leren enerzijds zichzelf autonoom neer te zetten: ‘ik ben wie ik ben en daar geloof ik in’. Anderzijds moeten zij hun weg zoeken in het samen spelen en samen leven met anderen: ‘ik weet wie ik zelf ben en leer ook de ander kennen; samen moeten wij deze wereld tot een fijne plek maken waarin we op elkaar kunnen bouwen’.
Wat bedoelen we met autonomie?
Autonomie heeft te maken met loslaten, met zelf laten uitvinden. Maar met autonomie bedoelen we ook de fysieke en emotionele veiligheid van basisschoolkinderen.
Onder leren verstaan we niet alleen het verwerven van kennis en vaardigheden, maar ook het leren omgaan met elkaar, samenwerken, verantwoordelijkheid dragen, je gevoelens leren uiten en een zelfstandige taakgerichte werkhouding ontwikkelen. Elke vorm van sturing vanuit de omgeving dient uiteindelijk gericht te zijn op de zelfsturing vanuit de leerling.
Leerlingen willen zich graag ontwikkelen en daarin zelf een actieve rol spelen. Vandaar dat we leerlingen de ruimte geven om zelf actief te zijn en eigen initiatief te ontplooien.
Leerlingen verschillen van elkaar. Iedere leerling ontwikkelt zich op een eigen wijze en in een eigen tempo. Respect voor en vertrouwen hebben in die eigen ontwikkeling staat bij ons centraal. Daarom sluiten wij in onze bso, zoveel als mogelijk is, aan bij de individuele ontwikkeling van leerlingen.
We verdelen de autonomie in drie subgroepen:
Interne motivatie (willen): Montessori is het erover eens dat leerlingen van nature willen leren.
Verantwoordelijkheid (doen): als leerlingen gemotiveerd zijn kunnen ze aangesproken worden op hun eigen verantwoordelijkheid. Ze moeten gehoor kunnen geven aan de acties die uit hun eigen keuzes voortkomen.
Zelfkennis (weten): dit heeft alles te maken met keuzes kunnen maken. Keuzes waar ze verantwoordelijkheid voor kunnen dragen en die bijdragen aan een gelukkig leven! En het heeft te maken met feedback kunnen geven en krijgen.
Hoe ziet u dit terug in onze buitenschoolse opvang?
Om de autonomie te stimuleren bij een kind doen onze pedagogisch medewerker drie dingen:
- beschermen tegen gevaar en pijn;
- leren omgaan met risico en moeilijke situaties;
- stimuleren en helpen om zelfstandig te opereren
Kinderen dragen zelf de verantwoordelijkheid voor hun eigen BSO.
Verder willen wij kinderen de ruimte geven te kiezen voor bezigheden die zij leuk vinden of waar zij zich verder in willen ontwikkelen. De keuzevrijheid houdt verantwoordelijkheid in voor de eigen ontwikkeling. Kinderen kunnen zelf goed aangeven waar zij extra ondersteuning of stimulans willen hebben (Hiermee kunnen ze laten zien dat ze zelfkennis hebben). De pedagogisch medewerker is altijd op de achtergrond aanwezig en volgt de kinderen nauwgezet. Kinderen die nog geen of tijdelijk geen speciale belangstelling hebben krijgen van de pedagogisch medewerker activiteiten aangeboden. De pedagogisch medewerker stimuleert kinderen in het maken van een eigen keuze en maakt gebruik van het enthousiasme van de kinderen zelf. Belangrijk is om het kind, ongeacht de leeftijd, te betrekken bij wat we doen. Als een kind begrijpt wat er gebeurt, krijgt het meer zelfvertrouwen en kan het zijn vaardigheden of aanleg vanuit een veilige basis verder ontwikkelen.
Wat bedoelen we met participatie?
Participatie gaat over leren samenleven met anderen. Het is belangrijk dat kinderen zelfstandig en autonoom worden, maar ook dat zij rekening leren houden met anderen. Ze moeten leren dat hun eigen wensen en ideeën soms op de achtergrond moeten staan voor het algemeen belang. Samenleven vereist in de eerste plaats dat je je kunt inleven in de ander: empathie of empatisch vermogen.
Samenleven met anderen betekent ook: mogen meedoen in de wereld en samen met grote mensen nadenken over problemen en oplossingen in hun omgeving. Op die manier leren kinderen dat hun kijkwijze voor anderen belangrijk is, en dat hun mening telt. Door participatie leert een kind ook dat niet alleen zijn eigen mening of gevoel belangrijk is. De mening van andere kinderen telt ook mee. Zijn eigen mening kan minder belangrijk worden omdat de meerderheid iets anders wil. Door participatie ervaren kinderen dat zij rekening moeten houden met anderen.
Kinderen leren in een groep veel van elkaar. Ook al werkt Montessori met horizontale groepen, er zit altijd leeftijdsverschil tussen de kinderen of verschil in niveau (zonder dit als beter te bestempelen) waardoor kinderen van elkaar leren en elkaar helpen.
Een ander uitgangspunt van Maria Montessori is dat kinderen onderlinge conflicten zoveel mogelijk zelf proberen op te laten lossen.
Hoe ziet u dit terug in onze buitenschoolse opvang?
In onze BSO kunnen kinderen ervaren wat het betekent om in een groep met andere kinderen van alles te kunnen ondernemen. Ze kunnen samen plezier maken of ruzie hebben, nieuwe vrijheden ontdekken, maar ook grenzen ervaren. Ook kunnen ze ervaring opdoen in het omgaan met andere volwassenen dan de eigen ouders.
De rol van onze pedagogische medewerkers is hierbij dat de kinderen hun mening mogen geven en daarin serieus genomen worden door de medewerkers, maar ook dat de kinderen verantwoordelijkheid krijgen over beslissingen, op een niveau dat zij aankunnen. De pedagogische medewerkers creëren de gelegenheid voor kinderen om te participeren en leren hun hoe ze dat kunnen doen. De pedagogische medewerkers geven informatie die het kind nodig heeft om een mening te vormen. Verder moet de medewerker duidelijke regels opstellen om te kunnen discussiëren.
Wij proberen de kinderen ook respect bij te brengen voor elkaar en de omgeving. Dit doen we in eerste instantie om zelf een goed voorbeeld te geven. We benaderen de kinderen heel respectvol en nemen hen serieus, ook hun gevoelens. Kinderen leren om rekening met elkaar te houden, elkaar niet onnodig pijn te doen, op elkaar te wachten, samen te spelen en te delen. Kinderen leren we om respect voor de omgeving te hebben door hen te betrekken bij de taken en verzorging van de groep en het materiaal.
Een ander uitgangspunt van Maria Montessori is dat kinderen onderlinge conflicten zoveel mogelijk zelf proberen op te laten lossen.
Als dit niet lukt praten we er samen met de kinderen over en proberen we kinderen zoveel mogelijk mee te laten zoeken en denken naar een goede oplossing.
Bij onze BSO werken we ook met horizontale groepen. We werken met twee groepen: 4-8 jaar en 9-13 jaar. De activiteiten die we aanbieden zijn dan dus ook gericht op deze twee verschillende leeftijdsgroepen. Wij ervaren deze verschillende leeftijden in een klas als een positieve bijdrage aan de sfeer in ons BSO en aan de ontwikkeling van het kind.
LEREN ONTWIKKELEN:
“Help mij het zelf te doen”, is een gevleugelde uitspraak van Maria Montessori, die in het kader van leren en ontwikkelen geen betere toepassing kan vinden. Kinderen zijn normaliter erg leergierig. De intrinsieke motivatie is groot en drijft kinderen ertoe te leren en zich te zowel op persoonlijk als op sociaal vlak te ontwikkelen.
Er is echter een onderscheid tussen wat kinderen zelf kunnen leren en ontwikkeling waar ze hulp bij nodig hebben, van een volwassene of een ander kind die deze ontwikkeling al heeft doorgemaakt, om verder te komen.
Binnen ons BSO doen wij er alles aan om deze ontwikkelingen spelenderwijs mogelijk te maken. De ruimtes, de dag- en groepsindeling zoals ook onze pedagogische medewerkers zorgen ervoor dat dit streven gerealiseerd kan worden. Allereerst zorgen we ervoor dat het kind zich veilig voelt, want pas dan kan er aan ontwikkeling gewerkt worden.
Dit doen we allereerst door een huiselijke sfeer te creëren en zijn onze pedagogisch medewerkers getraind in het adequaat reageren op het kind, in vaktermen ook wel sensitieve responsiviteit genoemd.
Hierdoor krijgt het kind zelfvertrouwen, leert het een ander vertrouwen en krijgt het een gevoel van eigenwaarde. Pas dan voelt een kind zich veilig genoeg om nieuwe ontdekkingen en avonturen aan te gaan.
De kinderen krijgen de kans zelfstandig alsook gemeenschappelijk met elkaar of met een van onze medewerkers te leren en de persoonlijke en sociale ontwikkelingen door te maken, in een setting die daarop is bedacht, met leermateriaal dat hiervoor speciaal is ontwikkeld volgens de Montessorigedachte.
Verder zijn we bewust van de verschillen in de ontwikkelingen tussen jongens en meisjes, letten we op de leerstijl van het kind en houden we hier rekening mee in het aanbod van activiteiten en spelmateriaal.
Een kind krijgt bij ons de kans zich motorisch te ontwikkelen door middel van sport en spel, maar ook de cognitieve ontwikkeling en de sociaal-emotionele ontwikkeling staan bij ons centraal. Het aanbod en de begeleiding van het kind is dynamiek en op maat.
Mochten er onverhoopt problemen optreden, klein of groot, dan zullen we in ieder geval met de ouders, en al naar gelang dit nodig is vergezeld van een professional van buitenaf (bijv. Bureau Jeugdzorg) een gesprek aangaan en samen dit probleem proberen op te lossen.
SAMENWERKING MET DE OUDERS:
Zoals ieder kind verschillend is, zo is ook iedere ouder verschillend. Als medewerker is het dus van belang ook iedere ouder verschillend te benaderen zodat de ouder zich op zijn gemak en gewaardeerd voelt. Zo komt er een situatie van wederzijds begrip en vertrouwen tot stand. In zo’n positieve sfeer voelt een kind zich veilig en geborgen. Kinderen krijgen heel veel mee, en voelen vaak feilloos een situatie aan. In een negatieve sfeer neemt dit gevoel van veiligheid en geborgenheid af. Deze sfeer hangt zowel van de ouder als van de medewerker af.
Een ouder heeft verschillende rollen voor de BSO. Ze zijn partner in de opvoeding van het kind, maar ze zijn ook klant. Sommige ouders zijn misschien ook werkzaam als vrijwilliger, of zitten in de ouderraad.
Als opvoedingspartner is het van belang dat er een vertrouwensband is. Ook de afstemming van de opvoeding is van groot belang, vooral bij problemen. Verder is het uitwisselen van gebeurtenissen belangrijk. Zo weten ouders wat er zich heeft afgespeeld op de BSO, en zijn de medewerkers op de hoogte van de situatie buiten de BSO. Op deze manier kan het kind op een passende manier benaderd worden Een streven is dat een van de medewerkers minstens een maal per week tijdens het ophalen of brengen van het kind een kort gesprek met betrekking tot het kind heeft.
De privacy van het kind is voor ons van groot belang. Alleen de juiste personen zullen worden benaderd om uit eventuele probleemsituaties te komen of deze bespreekbaar te maken. Op jonge leeftijd zullen de ouders dus te allen tijde worden ingelicht, maar op latere leeftijd wil een kind niet alles delen met de ouders, en zal de bso, na overleg met het kind de juiste personen benaderen, waarbij de ouders niet noodzakelijk worden ingelicht.
In de rol van klant wordt ervoor gezorgd dat de ouder alle informatie die voor de ouder van belang is omtrent de gang van zaken rondom de BSO tijdig ontvangt. Hierbij dient gedacht te worden aan eventuele sluiting bij feestdagen of door overmacht, aan data voor uitstapjes, openingstijden, nieuwe of vertrekkende medewerkers, gepaste kleren voor de dag (bijvoorbeeld wanneer kinderen laarzen mee moeten nemen bij uitstapjes omdat er door de plassen gewandeld kan worden).
Ook worden de visie en het beleid van de BSO uitgelegd. Dit vindt plaats bij het intakegesprek, waarna de ouder het contract mee krijgt met daarbij als bijlage de visie en het beleid van de BSO. Al deze informatie zal daarnaast ook op de website te vinden zijn. Specifieke of persoonlijke informatie over een kind zal alleen gericht aan de ouder(s) zijn en komt niet op de website. Bij een eventuele klacht vanuit de ouder(s) zijn de medewerkers op de groep het eerste aanspreekpunt. Zij kunnen de ouder(s) eventueel doorverwijzen naar het locatiehoofd. Klachten worden altijd zorgvuldig behandeld en er wordt gestreefd naar een werkbare oplossing.
Er is een positieve houding ten opzichte van vrijwilligerswerk door een ouder. Specifieke kennis van een ouder of hulp bij een activiteit is een welkome aanvulling op de kennis en mankracht die we al in huis hebben voor de ontwikkeling van het kind.
Dit heeft meerdere positieve uitwerkingen. Allereerst zal het een trots kind opleveren, wat de band met de ouder versterkt. Verder is het voor de ouder een manier om in contact te komen met de medewerkers en de andere kinderen. Ook biedt het een blik op hun kind in een groep, wat een andere situatie is als de thuissituatie. Verder geeft het inzicht in de werkzaamheden en de dagelijkse gang van zaken, wat bijdraagt aan wederzijds begrip. Ook een ouder die zich meer afwezig houdt en een minder assertieve houding heeft zal graag worden uitgenodigd een steentje bij te dragen, aangezien de ouder misschien niet graag de eerste stap zet, maar wel graag wil helpen.
Verder kan iedere ouder zich ieder jaar kandidaat stellen voor de ouderraad. Deze raad denkt actief mee over het pedagogisch beleid van de BSO. De raad bestaat uit een voorzitter en vier raadsleden. Alle ouders krijgen 1 stem en de leden worden door deze ouders democratisch benoemd. Ze komen minstens 1 maal per twee maanden bijeen.
Dankzij de inbreng van de ouders weet de BSO wat er leeft onder de ouders en kan er samen op in gespeeld worden. Een ouder die geen lid is van de ouderraad kan zijn of haar vraag, mening, voorstel of probleem ook altijd in de ideeënbus bij de hoofdingang deponeren.
PEDAGOGISCHE DOELEN EN COMPETENTIES VAN KINDEREN:
Om antwoord te geven op de vraag wat zijn de pedagogische doelen en competenties van kinderen op onze BSO en wat zie je hiervan terug van Montessori, kijken we naar de vier basisdoelen van Marianne Riksen-Walraven:
Emotionele en fysieke Veiligheid (EV):
Het eerste basisdoel dat we willen bereiken, is dat kinderen zich fysiek en emotioneel veilig voelen op onze buitenschoolse opvang. Voor een geschikte ontwikkeling van kinderen is dat veilige gevoel één van de belangrijkste conditie. Een kind dat zich niet veilig voelt, trekt zich terug, durft niet te gaan ontdekken, gaat geen nieuwe contacten aan en stelt zich niet open voor alle nieuwe kansen en uitdagingen die onze buitenschoolse opvang biedt.
Fysieke veiligheid:
De buitenschoolse opvang is verantwoordelijk voor de fysieke veiligheid van de kinderen. Het houdt in dat alle ruimtes en speelmaterialen veilig en schoon zijn. Het betekent ook dat er voldoende en gezonde voeding en voldoende beweging wordt geboden. Er zijn regels en afspraken, gericht op hygiëne en op het voorkomen van risico’s. Pedagogisch medewerkers zien toe op de veiligheid: op straat tussen school en buitenschoolse opvang, tijdens spelsituaties en in contact met elkaar. Pedagogisch medewerkers weten wat zij moeten doen als een kind ziek wordt of zich pijn doet. Dit komt, omdat onze pedagogische medewerkers allen een EHBO- cursus hebben gevolgd. Elk jaar wordt hun kennis opgefrist door middel van een eendaagse cursus.
Emotionele veiligheid:
Het is belangrijk ieder kind zich thuis voelt op de buitenschoolse opvang: op hun gemak bij de pedagogisch medewerkers en met de andere kinderen. Zich gewaardeerd voelen en zichzelf accepteren. In een emotioneel veilige omgeving durft een kind zichzelf, andere mensen en nieuwe dingen te gaan ontdekken, krijgt het kind meer zelfvertrouwen en vertrouwen in de mensen om zich heen.
Wij informeren naar het welbevinden van het kind bij de ouders na een opvangdag en vragen ernaar door middel van schriftjes. Daarnaast gebruiken we observatie instrumenten (KIJK!) waarmee de ontwikkeling en het welbevinden van het kind binnen de groep wordt waargenomen.
Werken aan dit doel vraagt van onze pedagogisch medewerkers:
- Pedagogische- en interactievaardigheden:
Goed kijken en luisteren naar kinderen. Het betekent ook kijk hebben voor gebeurtenissen die onveilig voor een kind zijn, zoals pesten en buitensluiten, of de spanning van een negatieve groepssfeer;
- Organisatie van de groep:
Onze pedagogische medewerkers zorgen voor een vrolijke en positieve groepssfeer, voorspelbaarheid in het dagritme en duidelijkheid over regels en afspraken. Ook kinderen bij wie de ontwikkeling niet vanzelf gaat, moeten zich thuis kunnen voelen en geaccepteerd. Volgens Montessori is ieder kind uniek en dit willen wij ook naar de kinderen overbrengen;
- Samenwerking met ouders en school:
Wij zorgen voor een goede band tussen thuis, op school en op de buitenschoolse opvang. Dit geeft de kinderen duidelijkheid. Als ouders en school vertrouwen hebben in de buitenschoolse opvang, voelen kinderen zich er veilig.
Verder hebben de pedagogisch medewerkers de verantwoordelijkheid over alle kinderen. Elke pedagogisch medewerker heeft een eigen groep kinderen. We noemen dat de zogenaamde basisgroep. Voor deze groep is hij of zij contactpersoon voor de ouders. Als een kind bijvoorbeeld opvallend gedrag vertoont dan zal de pedagogisch medewerker bij wie het kind in de groep zit, dit bespreken met collega’s en indien noodzakelijk een gesprek aangaan met de ouders.
In onze activiteiten ziet u ook terug dat wij veel waarde hechten aan de emotionele en fysieke veiligheid.
In onze BSO zorgen wij bijvoorbeeld voor:
• Aanwezigheid van bekende leeftijdsgenootjes.
• Aanwezigheid van vaste pedagogisch medewerksters, deze zijn eerlijk en echt en spreken vanuit de ik-vorm. Taal en lichaamstaal komen overeen.
Verder passen onze pedagogisch medewerksters zich aan bij de ontwikkeling van het kind. We houden rekening met de gevoelige perioden van kinderen, vanuit de visie van Montessori. Onze pedagogisch medewerksters maken contact op ooghoogte.
Persoonlijke Competentie (PC):
Met het tweede pedagogische basisdoel willen we de ontwikkeling van persoonlijke competentie van kinderen bevorderen. Het gaat dan zowel om de ontwikkeling van de persoonlijkheid van kinderen, als om ontwikkeling van hun talenten.
Met het begrip persoonlijke competentie doelen we ook op persoonskenmerken zoals creativiteit, zelfstandigheid (‘Laat mij het zelf doen’) en zelfvertrouwen. Dit stelt een kind in staat om allerlei problemen gericht aan te pakken en zich goed aan te passen aan veranderende omstandigheden.
Het betekent verder ook dat de kinderen de kans krijgen om een eigen identiteit te ontwikkelen en dat ze leren om keuzes te maken.
De talentontwikkeling kan op allerlei gebied plaatsvinden: op intellectueel, lichamelijk en creatief terrein. Dit gebeurt vooral bij ons in de natuur.
Onze BSO beschikt over een uitdagend aanbod van activiteiten en materialen, volgens de visie van Maria Montessori. Zo is ons materiaal zelfcorrigerend, waardoor de kinderen zelfstandig kunnen zijn.
Een kind moet dankzij het aanbod de kans krijgen om zichzelf te ontdekken. Een goed aanbod biedt de kans om op al die gebieden te ontdekken wat je als kind kunt. Maria Montessori vindt dat ieder kind uniek is en op zijn/haar eigen manier leert. Het kind wordt zich bewust van zichzelf. Volgens de Montessori visie is het belangrijk dat het kind zijn/haar eigen keuzes maakt en daar nemen we dan ook echt de tijd voor binnen onze BSO.
Volgens Montessori komen de kinderen in een gevoelige periode, waarin ze zich persoonlijk kunnen ontwikkelen. Elke leeftijdscategorie heeft andere competenties waar de kinderen een grote groei in maken:
3 tot 6 jaar bewust indrukken opdoen
Montessori zegt van deze fase dat het kind nu de speciale hulp van de opvoeding op school nodig heeft. Dit is de periode waarin kinderen bewust indrukken opdoen. Het is de gevoelige periode voor het opdoen van zintuiglijke ervaringen, voor waarnemingen in de omgeving, voor het leren van woorden en voor oefeningen uit het dagelijkse leven.
Een kenmerk van het kind is dat het zelf wil handelen en dat het aandacht heeft voor het nauwkeurige verloop van handelingen. Het kind herhaalt met plezier vele malen die aangeleerde handelingen vanuit een innerlijke behoefte. Van groot belang is een goed voorbereide omgeving, waarin het kind aan zijn behoefte tot ontwikkeling kan en mag voldoen.
6 tot 13 jaar kennis en inzicht
In deze periode zijn de behoeften van de kinderen veranderd. Ze willen zich nu aansluiten bij anderen, gezamenlijke activiteiten ondernemen. Hun belangstelling voor normen, waarden en regels is groot. Ze zijn in de gevoelige periode voor het opnemen van kennis en het verkrijgen van inzicht in de cultuur waarin ze leven.
Montessori vindt het belangrijk dat kennis en maatschappelijk/sociale ervaringen tegelijkertijd worden verworven.
Hoe zie je in onze activiteiten de bovenstaande punten terug?
• Wij sluiten aan bij de leeftijd, de ontwikkeling en de interesse van een kind.
• Door de ervaringen van een kind te benoemen (“je vindt dat leuk hé?”) en de pogingen van het kind aan te moedigen (“wat kun jij dat goed”) stimuleer je een kind om zijn ervaringen uit te breiden en nieuwe dingen te blijven proberen.
Sociale Competentie (SC):
Het derde basisdoel is dat kinderen hun sociale competenties kunnen ontwikkelen.
We leren kinderen "sociale competenties", dat wil zeggen een uitgebreid aanbod aan sociale kennis en vaardigheden, zoals zich in een ander kunnen verplaatsen, kunnen communiceren, samenwerken, andere helpen, conflicten voorkomen en oplossen, het ontwikkelen van sociale verantwoordelijkheid.
Sociale competenties gaan over contacten met anderen in allerlei verschillende sociale situaties: in een groep leeftijdgenoten of op een feest met volwassenen, tijdens een georganiseerde activiteit of juist tijdens het vrij spelen zonder toezicht. Kinderen maken daarin eigen keuzes: met wie wil ik spelen, wát gaan we doen, wat doe ik wanneer mijn vriend(in) iets anders wil doen dan ik, hoe sluit ik me aan bij een groepje waar ik nog niet echt bij hoor?
Activiteiten
• Pedagogisch medewerksters communiceren met de kinderen en stimuleren de kinderen ook onderling te communiceren.
• De kinderen werken samen aan activiteiten zoals binnen en buiten spelen.
• Kinderen zijn voortdurend deel van een groep en nemen op die manier deel aan groepsgebeurtenissen.
• Ze leren door de gehele dag heen, wat voor elkaar over te hebben, elkaar te helpen en elkaar te stimuleren en prikkelen.
Waarden & Normen (W&N):
Het vierde basisdoel waar de kinderopvang aan werkt, is de socialisatie van kinderen. Dit volgens de visie van Montessori.
Kinderen moeten de kans krijgen om de waarden en normen te leren kennen van de samenleving waar zij deel van uitmaken.
Leren wat wel en niet mag: hoe je sociaal te gedragen. Er zijn veel ongeschreven gedragsregels in onze maatschappij en binnen de buitenschoolse opvang; je mag een ander geen pijn doen, samen delen, om de beurt etc.
Ook cultuuroverdracht hoort tot dit pedagogisch doel: tradities, feesten, rituelen, gewoontes van de samenleving. De buitenschoolse opvang vormt een brede samenleving. Vooral als de kinderen van verschillende scholen samenkomen op onze buitenschoolse opvang, kan dit een nieuwe mix geven van sociale achtergronden, leefstijlen en omgangsvormen. Kinderen krijgen extra kansen om kennis te maken met de diversiteit van deze samenleving en kunnen daardoor van elkaar leren. Overigens geldt dit niet alleen voor de kinderen, maar ook voor de pedagogisch medewerkers en de ouders.
Onze activiteiten, zo krijgt u een duidelijk beeld hoe wij omgaan met waarden en normen op onze bso:
• Spelenderwijs en in de dagelijkse omgang met de kinderen proberen we ze bij te brengen hoe ze kunnen functioneren in een groter geheel: in de groep, in de kinderopvang, in de maatschappij. Dit basisdoel beschouwen we als de kern van de opvoeding.
• We laten de kinderen kennismaken met grenzen, normen en waarden maar ook met de gebruiken en omgangsvormen in onze samenleving.
• We leren kinderen om het speelgoed op te ruimen en er respectvol mee om te gaan.
• We leren kinderen om het goed (netjes) en duidelijk te vragen wanneer ze iets van een ander gedaan willen hebben.
• We leren kinderen om elkaar te helpen.
• We leren kinderen om aan een ander te zeggen wat ze wel en niet prettig vinden.
Al onze pedagogisch medewerkers geven zelf een uitstekend voorbeeld.
SAMENWERKEN IN HET TEAM:
Ons team bestaat uit een leidinggevende, pedagogische medewerkers, pedagoog, logopedist, stagiaires en vrijwilligers.
Onze leidinggevende is hoger opgeleid en heeft een pedagogische achtergrond. Zij is verantwoordelijk voor de supervisie en de welzijn van de pedagogische medewerkers. Door de pedagogische medewerkers te steunen in de dagelijkse omgang met kinderen en de eventuele problemen die ze tegen komen samen op te lossen (Riksen-Walraven).
Onze leidinggevende is vier maal per week van maandag t/m donderdag aanwezig.
De pedagogische medewerkers staan in de groep en erkennen de individuele ontwikkeling
en ontplooiing van ieder kind in de groep. Zij stemmen af op wat kinderen bezig houdt en zorgt ervoor dat er een goede sfeer van samenwerken en samenleven heerst. Ze kan omgaan met de dynamiek van een heterogene groep.
Daarnaast stimuleert de pedagogisch medewerkers het samenwerken binnen de groep, letten ze op de veiligheid en signaleren problemen.
Van de pedagogische medewerkers wordt geëist dat ze bewust zijn van hun eigen houding en gedrag én de invloed daarvan op de kinderen en dat zij inlevingsvermogen bezitten.
Twee keer per jaar wordt elk kind individueel geobserveerd volgens de methode ''KIJK”. deze observatie wordt met de ouders in een individueel gesprek besproken. Gezamenlijk worden er door de ouders, pedagogisch medewerkers en eventueel andere professionals (pedagoog, logopedist) nieuwe doelen en acties opgesteld voor het komende half jaar.
Onze pedagoog werkt samen met de kinderen, de ouders en de pedagogische medewerkers.
Zij/hij biedt de kinderen, de ouders en de pedagogische medewerkers een luisterend oor, voorzien van deskundig advies of ze verwijzen naar andere instanties als daar aanleiding voor is.
De pedagoog is op maandag en donderdag op vaste tijdstippen binnen de bso aanwezig en daarnaast beschikbaar voor individuele afspraken.
De logopedist heeft een samenwerkingsovereenkomst met scholen in de omgeving. Hij/zij wil graag de communicatieve vaardigheden verbeteren van het kind, waardoor het kind beter begrepen/verstaan wordt, maar het kind zelf ook beter de omgeving begrijpt.
De vorderingen worden in het team en met de ouders besproken.
De logopedist is op dinsdag en vrijdag op vaste tijdstippen binnen de BSO aanwezig en daarnaast beschikbaar voor individuele afspraken.
BSO Montessori biedt jaarlijks aan ongeveer 10 studenten de gelegenheid praktijkervaring op te doen. Stagiaires worden binnen BSO Montessori professioneel begeleid in het ontwikkelen van hun vaardigheden. Iedere stagiaire wordt bij het leren in de praktijk en het ontwikkelen van hun vaardigheden begeleidt door een vaste werkbegeleider.
BSO Montessori heeft ongeveer 10 vrijwilligers die onze professionele pedagogisch medewerkers ondersteunen bij de uitvoering van hun taken bij de buitenschoolse opvang.
Vrijwilligers krijgen een vrijwilligersovereenkomst aangeboden en een vergoeding van € 7,50 per dag. Verder is er een ongevallen- en WA-verzekering afgesloten. De bijdrage van vrijwilligers is vrijwillig maar niet vrijblijvend. BSO Montessori verwacht van hen, net als van haar betaalde medewerkers, dat zij zich houden aan werkafspraken en kinderen met respect behandelen en positief benaderen. We vragen de vrijwilliger minimaal 1 vaste dag per week beschikbaar te zijn voor een langere periode. Het is voor de kinderen belangrijk dat zij zoveel mogelijk bekende gezichten zien. Ook van vrijwilligers vragen wij een zogeheten Verklaring Omtrent Gedrag.
Een keer per maand hebben we een teamvergadering, waarin we onze ervaringen, mededelingen en zorgen met elkaar delen. Communicatie speelt een belangrijke rol binnen BSO Montessori, dit omdat we met veel collega's zijn en op verschillende momenten aan het werk zijn. Onze dagelijkse gebeurtenissen schrijven we in ons gemeenschappelijk logboek. Op deze manier kan iedere collega op de hoogte blijven van de gebeurtenissen en gemaakte afspraken.
INTERACTIEVAARDIGHEDEN:
Onze medewerkers zijn opgeleid en getraind in de omgang met kinderen.
Deze interactievaardigheden bestaan uit zes kerngebieden welke hieronder zullen worden uiteen gezet. Al deze gebieden vragen ook concrete communicatievaardigheden zoals luisteren en praten met kinderen, het aanmoedigen van correct gedrag, het stellen van grenzen en conflictbegeleiding.
1 Emotionele ondersteuning bieden:
Onze pedagogisch medewerkers houden nauwlettend de emoties van het kind in de gaten, en weten wanneer ze er op moeten inspelen en hoe ze dat moeten doen. Hierbij dient gelet te worden de emotie, de leeftijd en de aard van het kind
De medewerkers hebben oog voor het individu van het kind, en zullen waar nodig ook op het kind afstappen want niet ieder kind komt uit zich zelf naar hen toe om iets te vertellen. Er wordt op gelet of ieder kind elke dag persoonlijk aandacht heeft gekregen. Op deze manier wordt het kind emotioneel ondersteund en voelt het zich thuis, geborgen, en erkend op de BSO.
2 Autonomie respecteren:
Autonomie is iets wat we bij BSO Montessori hoog in het vaandel hebben staan, leert ons de leus van Montessori “Help mij het zelf te doen”.
Onze medewerkers respecteren deze autonomie dan ook, helpen daar waar kan om deze autonomie te vergroten en letten op de verschillen tussen kinderen. Kinderen worden bij ons vrij gelaten om alleen of samen dingen te ondernemen in open ruimtes, ook zonder dat een medewerker toekijkt. Hierdoor krijgt het kind het gevoel dat je het meer verantwoordelijkheid geeft. Ze worden ook geprikkeld hun grenzen te verleggen. Beide zorgt het voor een gevoel van zelfvertrouwen. Dit zelfvertrouwen zorgt weer voor een grotere mate van autonomie.
Er vinden regelmatig gesprekken plaats tussen een pedagogisch medewerker en het kind. Dit kan op beider initiatief gebeuren. Deze gesprekken zijn uitermate geschikt om ze het gevoel van eigenwaarde en zelfstandigheid te geven. Dit kunnen gesprekjes zijn over alledaagse dingen maar ook over zwaardere thema’s als het verlies van een dierbare of andere voor het kind ingrijpende gebeurtenissen.
3 Sturen en leiding geven:
Het sturen van een kind is net zo belangrijk als het respecteren van de zelfstandigheid ervan. Het geven van goede leiding is nodig voor een prettig en vlot verloop van het verblijf en draagt bij aan de veiligheid. Zo blijft het overzicht behouden over zowel groep als dagprogramma. Waar nodig worden instructies of uitleg gegeven, en weten de kinderen wat er te gebeuren staat. Er is voortdurend een afwisseling tussen leiding geven (sturen), en het kind los laten (autonomie).Dit wordt ook wel “führen und wachsen lassen” genoemd. Bij het sturen van het kind wordt er een mix van opvoedingsstijlen gebruikt. Hierbij wordt gelet op de aard van het kind en de situatie. Verder worden er duidelijke grenzen gesteld zodat het kind weet waar het aan toe is. Het gaat hierbij zowel om regels (bijv. Niet naar buiten gaan voor dit te melden) en afspraken (bijv. Drinkbeker op het aanrecht zetten als je klaar bent) als om verboden (bijv. niet buiten de poort komen zonder begeleiding) Ook wordt de kinderen dingen duidelijk gemaakt via de ik-boodschap; “Ik zou het fijn vinden als alle leesboeken weer in de kast staan”. Ook humor wordt gebruikt om het kind te sturen en mag niet onderschat worden. Het kan de spanning van bepaalde situaties afhalen en werkt bevrijdend voor zowel de kinderen als de medewerker zelf, als deze even streng heeft moeten optreden.
4 Informatie en uitleg geven:
Om individueel of aan een groep uitleg te geven, beschikken onze medewerkers over didactische vaardigheden. Hierbij moet gedacht worden aan korte en bondige uitleg, de aandacht van de groep erbij houden, zorgen dat de groep rustig blijft luisteren en de leidraad van het onderwerp niet uit het oog verliezen. Als er iets aan de groep wordt uitgelegd, heeft niet ieder kind genoeg aan deze “klasikale” uitleg, en zal dan ook nog eens rustig uitleg krijgen. Ook tijdens een activiteit vindt er indien nodig begeleiding plaats, zodat ieder kind de activiteit zo goed mogelijk voltooit.
5 Interacties in de groep begeleiden:
Niet alle kinderen op de BSO kennen elkaar. Dit kan zijn omdat ze verschillen in leeftijd of ze gaan niet naar dezelfde school. De medewerkers zorgt dat ze bij elkaar komen om samen een spel te spelen, of begint een gesprekje met ze. Zo creëert de medewerker een mogelijkheid om hun sociale vaardigheden te oefenen.
Verder proberen ze het kind positief gedrag bij te brengen. Denk hierbij aan samen delen, luisteren naar een ander, samenwerken, maar ook de leiding nemen, voor zichzelf opkomen of voor een ander.
Bij negatieve interacties zoals bijvoorbeeld schelden, slaan of pesten, treedt de medewerker op als een bemiddelaar, zodat de betrokken kinderen het weer met elkaar kunnen vinden. Soms wordt bij een conflictsituatie gekeken of de kinderen er zelf uitkomen. Als dit niet het geval blijkt te zijn zal de medewerker zorgen dat de kinderen rustig worden om daarna samen tot een compromis te komen (objectieve bemiddeling), of begeleidt de medewerker de kinderen om samen een oplossing te vinden (procesbegeleiding). Het kan ook zijn dat de medewerker zelf een oplossing aanbiedt (leiding), dit ligt aan de emoties van de kinderen. Op een later tijdstip zal dan teruggekomen worden op de situatie.
Bij sommige kinderen gaat de interactie vanzelf, anderen hebben een duwtje in de goede richting nodig. Sommige kinderen zonderen zichzelf af, maar ook nieuwe kinderen hebben een geringere binding met de groep. Onze medewerkers helpen hen bij het maken van positieve contacten, en koppelt ze bewust aan kinderen waarvan ze inschatten dat deze het kind kunnen helpen de binding te versterken.
6 Stimulering van de ontwikkeling:
Keuzevrijheid is belangrijk voor de ontwikkeling van het kind. Maar ook stimulering om zich te ontwikkelen is van groot belang. De balans tussen deze twee is voor ieder kind verschillend. De medewerkers spelen hier op in, zodat ieder kind op de juiste manier wordt benaderd en geprikkeld tot ontwikkeling. Er wordt gekeken waar ze op school mee bezig zijn en er wordt dan de mogelijkheid geboden de kennis over dit onderwerp uit te breiden.
Dit waren de zes gebieden van interactievaardigheden. Soms zijn deze niet toereikend. Denk hierbij aan conflicten met ernstige afloop, of aan lastig gedrag. Hieronder wordt uiteengezet wat ons beleid hierover is.
Conflicten:
Mocht blijken dat een kind vaker een conflict heeft, of bij een ernstige situatie betrokken is, dan volgt een gesprek met de ouders van het kind, en wordt er samen gekeken of de hulp van derden nodig is, waarna gezamenlijk met alle betrokken partijen (kind, ouders, bso, school, arts, bureau jeugdzorg) een traject wordt opgesteld. Als ook dit niet werkt wordt er met deze betrokken partijen gekeken naar een alternatieve vorm van bso. Het kind, maar ook de veiligheid van de andere kinderen staan hierbij centraal.
Lastig gedrag:
Bij lastig gedrag wordt het kind hierop gewezen, en wordt er een alternatief geboden; “je hoeft niet te schreeuwen, gewoon praten is genoeg”. Als ook dit niet helpt, wordt positief gedrag beloond (wel luisteren bij gewoon praten) en negatief gedrag genegeerd (bij schreeuwen negeren). Als ook dit niet de juiste uitwerking heeft volgt er een time-out, waarna het weer goed gemaakt wordt als de time-out voorbij is.
Wanneer dit ook niet helpt, wordt eerst samen met het kind gezocht naar de oorzaak (misschien speelt er thuis iets, of op school) en een oplossing.
Mocht dit niet baten, dan volgt een gesprek met het kind en de ouders, om zo tot een oplossing te komen.
DAGRITME EN RELATIES:
Stabiel programma:
Een stabiel programma is belangrijk (Riksen-Walraven). Kinderen weten wat ze kunnen verwachten en wat er op de planning staat. Dit geeft overzicht en rust, wat het gevoel van veiligheid weer bevorderd.
Doordat de lokalen en de spellen en materialen bekend zijn, kan een kind hier zelfstandig gebruik van maken (Maria Montessori). Het sluit aan bij de gevoelige periode (Maria Montessori) waar een kind zich in bevind. Doormiddel van een houten picto bord is het programma bekend. Hierin staat per dag wat er gaat gebeuren en ook zien kinderen een picto staan wanneer er een speciale activiteit of groepsactiviteit op de planning staan. Op een dag staat bijvoorbeeld op het bord:
- Samen iets drinken
- Groepsactiviteit
- Naar huis
Bij ons zijn de dagen geen verlengde van een schooldag! Niet alles hoeft ingevuld te worden. Kinderen mogen ook even ontspannen/relaxen of zich vervelen. Dit is ook belangrijk voor de creativiteit.
Contact met ouders en school:
Wij vinden het belangrijk dat het contact met ouders goed is. Hiervoor maken we gebruik van een houten keukentafel die een thuis gevoel (Maria Montessori) moet uitstralen en er voor kan zorgen dat ouders zich in deze huiselijke omgeving op hun gemak voelen. Wanneer kinderen worden opgehaald wordt er door de leiding even met de ouders gesproken over het verloop van de dag. We vinden het belangrijk dat we beide op de hoogte zijn van zaken die bij het kind spelen. Alle relevante informatie met betrekking tot het kind zijn welkom. We vinden het fijn als ouders de stap makkelijk nemen om met leidsters te praten en informatie uit wisselen. Ook maken we gebruik van een communicatieschrift, dit doen we om met ouders goed te communiceren, thuis kunnen ze alles nog even nalezen en evt. met het kind bespreken. Dit doen we ook om de communicatie met school goed te laten verlopen.
INDELING EN INRICHTING VAN DE BINNEN- EN BUITENRUIMTES:
Een belangrijk punt in de inrichting van ruimtes is dat het kind vrijheid wordt geboden, zodat het zelf kan ontdekken en experimenteren (Maria Montessori). Ook erg belangrijk is dat er overal ontwikkelingsmateriaal aanwezig is zodat het kind geprikkeld word. Dit materiaal moet aansluiten bij de behoeftes van het kind. Er kan dan adequaat worden ingespeeld op gevoelige periodes (Maria Montessori) waar de kinderen zich in bevinden. Ook is er in rekeningen gehouden dat er zowel in de binnen- als buitenruimtes voldoende plaats is waar samenspel kan plaatsvinden. Dit sociale samenspel (Maria Montessori) vinden wij zeer belangrijk.
De inrichting van onze BSO is ingedeeld als een soort woonhuis (Maria Montessori), waarin kinderen de baas zijn. Met de aanschaf van onze meubels en producten hebben wij rekening gehouden met het de juiste verhoudingen en maten (Maria Montessori). De materialen en producten worden voornamelijk gebruik door kinderen en niet door volwassen.
Indeling binnenruimtes:
De binnenruimte is de belangrijkste ruimte. Kinderen moeten zich hier op hun gemak, veilig en prettig voelen. De ruimte moet de mogelijkheid bieden om te gaan ontdekken en experimenteren. Wij hebben hier rekening mee gehouden in den ruimte, hiervoor hebben wij een aparte ruimte vrij gehouden waar kinderen theater of toneelstukjes kunnen voorbereiden en uitvoeren.
BSO-Binnen activiteiten: o.a. theater en toneelstukjes, handvaardigheid activiteiten, muziek maken en spreekbeurt voorbereiden. Er is ook een ontspanning-/loungeruimte waar kinderen tot zich zelf kunnen komen Maria Montessori).
Indeling buitenruimtes:
Binnen onze BSO en met de visie van Maria Montessori in het achterhoofd kiezen wij er voor dat kinderen buiten vrij kunnen spelen en creatief kunnen zijn. Hier hebben wij bij het ontwerpen van de buitenruimte rekening mee gehouden. Er is een plek waar kinderen hutten kunnen bouwen, gras waar kinderen samen buiten kunnen spelen en een moestuin waarin ze met de seizoenen mee, het ritme van de natuur kunnen volgen. Het geeft een huislijk gevoel en zet kinderen aan tot handelen.

Maak jouw eigen website met JouwWeb